DE MAMMOETJACHT
Hieronder staat een beschrijving van een prehistorische mammoetjacht. De beschrijving
is ontleend aan het boek 'de stam van de Holebeer' van Jane Auel. De schrijfster van dat
boek heeft veel onderzoek gedaan voor zij begon met schrijven. In hoeverre is deze
beschrijving gebaseerd op feiten, op bronnen? En waar heeft de schrijfster zaken
beschreven op een manier zoals het volgens haar gebeurd zou kunnen zijn? Waar is er dus
sprake van fictie?
Opdracht 1
In de tekst staan verschillende passages cursief gedrukt. Geef van elke passage aan of
deze, volgens jou, gebaseerd is op bronnen of op fantasie van de schrijfster.
Schrijf je antwoord als volgt op:
Passage 1 is gebaseerd op bronnen/fantasie, omdat/want ......
Passage 2 .....
Enz.
Opdracht 2
Ben jij het met de volgende uitspraak eens of juist niet? Geef een of meer argumenten
voor je antwoord.
'De mammoetjagers hadden geen vrouwtjes mammoet mogen doden omdat zij wisten dat deze
drachtig was!'
De mammoetjacht
Kort na zonsondergang kwamen alle mannen naar de grot van Arsan, de tovenaar. Arsan en
Cran, de leider van de stam, zaten al bij het knappende houtvuur, de ouderen gingen bij
hen zitten en de jongere mannen vormden een kring om hen heen. Zeb en z'n vriend Bred
zochten een plaatsje achterin de donkere grot en hielden zich doodstil. Zebs wangen
gloeiden van trots en opwinding dat ze er bij mochten zijn.
1 Ook al mochten jongens als Bred en hij nog niet
meepraten. Arsan en Cran bespraken met de mannen van de stam wie er mee
zouden gaan op de mammoetjacht. Natuurlijk wilde iedereen dolgraag mee,
2 maar er moesten toch een paar mannen achterblijven om de
vrouwen en kinderen te beschermen tegen een holebeer of een wolharige neushoorn of
misschien wel tegen een vijandige stam. Zeb was nog wel geen man, maar hij was
toch al elf jaar en stiekem hoopte hij dat hij deze keer ook mee zou mogen. In z'n
verbeelding zag hij zich al tegenover zo'n groot monster staan. Met inspanning van al z'n
kracht zou hij het de punt van z'n speer tussen de ogen stoten en kermend zou het dier in
elkaar zakken.
3 Later zou Arsan met een vlijmscherp mes het teken in z'n borst
snijden, zodat iedereen altijd aan het litteken kon zien dat hij een dier gedood had, dat
hij een man was! Dan zou hij mogen meepraten bij de geheime vergaderingen
van de mannen en dan hoefde hij nooit meer vervelende karweitjes voor de vrouwen op te
knappen.
4 En wat zouden de meisjes van de stam tegen hem opzien!
Hij schrok op uit z'n dromerijen, toen Zeb hem een por in z'n zij gaf en fluisterde: Hé
slaapkop, ze hebben het over ons, hoor maar." Zeb spitste z'n oren. Cran vroeg aan de
tovenaar : 'Wat denkt U, kunnen Zeb en Bred ook mee? Ze zijn bijna twaalf.' Arsan
antwoordde: 'Bijna twaalf, zo zo. Ja, dan wordt het hoog tijd dat ze bewijzen dat ze zich
als man kunnen gedragen. Ze kunnen onderweg de wapens en het reisvoedsel dragen, ze kunnen
's avonds de tenten opzetten en als jullie geluk hebben op de jacht, kunnen ze de vrouwen
helpen bij het uitbenen van het vlees en het smelten van het vet.' Zeb en Bred knepen
elkaar bont en blauw van blijdschap. Het liefst waren ze juichend de grot uitgerend om het
grote nieuws aan iedereen te vertellen, maar ze konden zich nog net inhouden en rustig
blijven zitten. Natuurlijk was het geen echt mannenwerk wat Arsan had opgenoemd, maar dat
kon Bred niets schelen. Hij zou ze wel eens laten zien wat hij nog meer kon. Wacht maar
tot ze de mammoets gevonden hadden!
De volgende morgen was Zeb al vroeg wakker. Vlug rolde hij de bontvachten op waaronder
hij geslapen had en kleedde zich aan. Het was behoorlijk koud voor de tijd van het jaar,
5 dus wikkelde hij een paar dierenhuiden om z'n lichaam en om z'n
armen en benen. Met repen leer maakte hij de huiden vast. Met tegenzin trok hij
z'n oude sandalen van hertevel aan. Ze waren niet erg mooi meer.Maar wie weet kreeg hij na
de jacht wel een paar mooie, sterke schoenen van mammoetleer. Toen hij de grot uitkwam,
zag hij dat de meesten al klaar voor het vertrek waren. Bred en hij moesten de wapens van
een paar oudere mannen dragen:
6 stenen messen en strijdbijlen en houten speren,
waarvan de punten hard waren gemaakt in het vuur. Alles bij elkaar was het nog een hele
vracht, Maar de jongens lieten zich natuurlijk niet kennen. In een lange rij trokken
de jagers en helpers door het heuvellandschap en pas toen de zon helemaal achter de
heuvels verdwenen was, gaf Cran een teken dat ze moesten stoppen.
7 De paar vrouwen die mee waren gegaan, zorgden voor warme thee
en deelden koekjes uit die ze thuis gemaakt hadden van vet, gedroogd vlees en
gedroogde vruchten.'Vroeg naar bed en morgen weer vroeg op'. zei Cran en het
duurde niet lang of de jongens sliepen als beren in een winterslaap.
Na een paar dagen kwamen ze in een rotsachtig gebied met diepe kloven en ravijnen. Ze
schoten nu niet meer zo vlug op en om de aandacht van de jongens wat van hun moeheid en
spierpijn af te leiden vroegen de vrouwen hen onder het lopen wat er straks met de gedode
mammoet zou gebeuren. Zeb en Bred wisten de antwoorden best; het kleinste kind wist al dat
de hele stam maandenlang van één Mammoet kon leven.
8 'Van z'n huid maken we schoenen," zei Zeb en hij keek met
een schuin oog naar z'n eigen schoenen, waarvan nu niet veel meer over was. 'En nieuwe
tenten,' antwoordde Bred vlug. 'Windschermen.''Tassen. Riemen.' 'Kookpotten.''En wat doen
we met de blaas en de darmen?' vroeg Oeza, een van de vrouwen, aan Bred, die nu weer aan
de beurt was.'Daar maken we waterzakken van en...''...en regenkleren.' viel Zeb hem in de
rede.
'Mammoets! mammoets! riep een van de mannen plotseling. Opgewonden begonnen ze
allemaal door elkaar te schreeuwen en te wijzen:'Daar, daar zijn ze, mammoets, een hele
kudde!' Aan de horizon zag Zeb een donkere bewegende massa. 'Een grote
kudde.'mompelde Cran en hij gebaarde dat ze hier de tenten moesten opzetten. Toen ging hij
met de jagers op pad om het terrein te verkennen en een goed plan voor de jacht te
bedenken.
De dag daarop vertrokken de jagers, nog voor zonsopgang, in de richting waar ze de
vorige avond de mammoets gezien hadden. Ze ontdekten de kudde al gauw en slopen
voorzichtig door het hoge gras dichterbij. Zebs hart klopte in z'n keel. Wat een enorme
beesten!
9 Ze waren wel drie maal zo hoog als een volwassen man. Hun dikke
huid uas bedekt met een zachte vacht en ruig, lang, roodbruin haar en daaronder zat nog
een dikke vetlaag. 'Die zullen geen last van de kou hebben.'dacht Zeb. Ze hadden een zware
kop, zo groot als de helft van hun romp, kleine oren en een korte slurf. Maar het mooist
vond Zeb de ivoren slagtanden. Bij sommige dieren waren die helemaal gebogen en wel vier
keer zo lang als Zeb zelf. Hij snapte niet hoe ze zo'n geweldig dier zouden
kunnen doden. Aan de buitenkant van de kudde liep een jong mammoetvrouwtje. Ze bewoog zich
trager dan de andere dieren en Zeb begreep al gauw hoe dat kwam: ze was drachtig en zo te
zien zou haar jong al gauw geboren worden. Ze dwaalde wat van dekudde af, op zoek naar
mals gras. Dat was het moment waarop Cran gewacht had. Op zijn teken staken de jagers met
gloeiende kooltjes een paar fakkels aan en staken daarmee het droge gras tussen de mammoet
en de kudde in brand. Door de wind breidde het vuur zich snel uit. Op slag veranderde de
vredig grazende kudde in een dolgeworden, trompetterende massa. Stampend vluchtten de
dieren weg van de vlammenzee. Intussen had Cran de drie jongste en snelste jagers het sein
gegeven naar de kloof te hollen. Zeb was zo opgewonden, dat hij niet meer rustig in het
gras kon blijven zitten, maar hard achter de drie mannen aanrende. Hij hoorde niet meer
hoe Bred en de anderen hem terugriepen.
De vrouwtjesmammoet was door de vlammen van de kudde gescheiden. Schreeuwend en met hun
fakkels zwaaiend renden een paar mannen op haar af om haar zo in de richting van de kloof
te jagen, achter de drie mannen en Zeb aan. Die rende alsof zijn leven er van afhing. En
dat was ook zo! Hij haalde zelfs de drie anderen in en was er het eerst. Hij rende de
doodlopende kloof in. De opgejaagde, doodsbange mammoet daverde achter hem aan, gevolgd
door de schreeuwende jagers. Aan het einde van de kloof kon ze niet verder. Ze probeerde
zich om te keren, maar kwam klem te zitten. Vliegensvlug doken twee van de jagers naar
haar achterpoten en sneden met hun stenen messen de pezen door. Kermend van pijn zakte ze
door de knieën. Toen sprong Zeb op een rotsblok, vlak voor de kop van het dier en stootte
met alle kracht die hij nog over had, z'n speer tussen de ogen. Er spoot een straal bloed
in z'n gezicht en terwijl de andere jagers de kloof inrenden en hun speren in de stervende
dikhuid gooiden, juichte het binnen in hem: Ik heb de mammoet gedood! Nu ben ik een man!
[naar boven]
© 1999